Maria Montessori werd geboren in 1870. Zij was de eerste vrouwelijke arts in Italië en werd hoogleraar in de antropologie aan de universiteit van Rome. In opdracht van de regering stichtte zij in de sloppenwijken van Rome haar “Casa dei Bambini”. Hierin werden kinderen, van wie beide ouders buitenshuis moesten werken, opgevangen en begeleid.
De daarbij gebruikte methode had zoveel succes, dat deze gaandeweg steeds meer toepassing vond. Centraal in haar ideeën over de begeleiding van kinderen op weg naar volwassenheid staat datgene waar het kind zelf behoefte aan heeft. Door zorgvuldige observatie leerde zij deze behoefte onderkennen.
Zij wijdde haar leven aan de uitbouw van haar wetenschappelijke visie op opvoeding en onderwijs. Deze blijkt nog steeds actueel te zijn en vindt steeds meer navolging. Dr. Montessori bracht haar laatste levensjaren in Nederland door en overleed in 1952 te Noordwijk.
In 1916 werd in Den Haag de eerste Montessorischool van Nederland opgericht. Een jaar daarna volgde er ook één in Amsterdam. In Nederland zijn momenteel zo’n 160 Montessoribasisscholen.
Bij het montessorionderwijs gaat men er van uit, dat een kind voornamelijk zelf actief is bij zijn ontwikkeling naar zelfstandigheid. Daarom wil de montessorischool een omgeving zijn die voortdurend prikkelt tot zelf-handelen.
Een deskundige leid(st)er valt niet weg te denken. De leid(st)er dient geschoold te zijn in het observeren van ieder kind afzonderlijk en in het aanbieden van specifieke montessori-leermiddelen.
De materialen zijn aangepast aan het ontwikkelingsniveau van de leerlingen. Bij jonge kinderen bijvoorbeeld wordt vooral tegemoet gekomen aan hun zintuiglijke behoeften.
Voor de oudere leerlingen is er meer materiaal, dat gericht is op intellectuele vaardigheden en op de groeiende belangstelling voor de wereld om hen heen.
In het Montessorionderwijs neemt het materiaal, waarmee de kinderen zich leren ontwikkelen, een enorm belangrijke plaats in. Met concreet en symbolisch materiaal krijgt het kind inzicht in soms moeilijke en abstracte begrippen. Het materiaal geeft de mogelijkheid om zoveel mogelijk zintuigen te gebruiken bij het in zich opnemen van de stof. Het nodigt ook uit tot spontane herhaling van de handeling. Hierdoor en door de manier waarop kinderen ermee kunnen werken, gaan zij echt in hun bezigheid op. Dit heeft een grote vormende waarde.
Het materiaal is vaak ook zelfcorrigerend, waardoor de leerlingen zonder inmenging van de leid(st)er hun “fouten” zelf kunnen ontdekken. Het materiaal ziet er aantrekkelijk uit en moet zorgvuldig onderhouden worden. Daardoor vormt het voortdurend een uitnodiging en dat is nu precies waar het om gaat. U bent welkom om zelf eens te kijken en te zien hoe er mee gewerkt wordt. Als uw kind dan over de bruine trap, de bellentafel, het gouden materiaal of het honderdbord heeft, weet u ook precies waar het over gaat.
De opvoedingsvisie van Montessori begint bij de geboorte. Op scholen heeft zij haar ideeën toegepast vanaf 2½-jarigen (peuterklas) t/m de basisschool (6-jarigen). Haar navolgers bouwden hierop voort t/m de 18-jarigen.
M.b.t. de schoolopvoeding is het natuurlijk ideaal als een kind al in het kleuteronderwijs de Montessorimethode volgt. Door individuele begeleiding is het ook wel mogelijk om later naar de Montessorischool over te stappen.
Door de grote mate van individuele begeleiding biedt de Montessori methode voor ieder kind goede mogelijkheden. Wel zal het rustige, stille, teruggetrokken kind een andere benadering nodig hebben dan zijn meer beweeglijke groepsgenoot. Het kind, dat zich moeilijk kan concentreren zal begeleiding krijgen, die gericht is op verbetering van zijn werkhouding. We kunnen stellen, dat montessorionderwijs voor ieder kind zoekt naar de manier waarop het op school het best gedijt.
De leerkracht komt in contact met het kind door belangstelling voor het kind, door observatie, door het persoonlijk contact bij het aanbieden van het materiaal, door stimulering van zelfwerkzaamheid, door attent te zijn op bijzonderheden welke extra aandacht vragen.
Ook door middel van proefwerkjes, door een uitgekiend verslagsysteem over de bezigheden en vorderingen van het kind, door gesprekken over het werk met het kind en - van tijd tot tijd – in de verslagbesprekingen met de ouders.
Juist doordat er in een groep kinderen van verschillende leeftijden bij elkaar zijn, kunnen de ouderen de jongeren helpen en leren de jongeren hulp te vragen aan de ouderen. Ook veel van de leermiddelen nodigen uit tot – en vereisen dikwijls – samenwerking.
Zo zijn er bijvoorbeeld van een bepaald soort materiaal maar één of twee stuks in het lokaal aanwezig, zodat het kind ook leert wachten. Hoewel kinderen natuurlijk vrij zijn om alleen te werken, zullen ze door sfeer, materiaal en leeftijdsopbouw in de groep ervaren, dat het plezierig is om samen te werken en zich sociaal te gedragen.
We werken met groepen kinderen van verschillende leeftijden n.l. de onderbouw (4-6 jarigen), de middenbouw (6-9 jarigen) en de bovenbouw (9-12 jarigen). Dit wordt in de eerste plaats gedaan met het oog op sociale ontwikkeling. Maar ook om de individualisering in het onderwijs mogelijk te maken en de continuïteit in het onderwijsleerproces niet te belemmeren.
Daar kun je bij het Montessorionderwijs niet van spreken. Want als de ontwikkeling wat langzamer verloopt, hoeft een leerling de leerstof van het afgelopen jaar niet weer te herhalen, maar kan hij of zij gewoon op z’n eigen niveau doorgaan.
Het kan dus wel voorkomen dat ’n kind langer op school blijft dan over ’t algemeen gebruikelijk is, maar dat noemen we functionele leertijdverlenging. Overigens is het ook mogelijk dat de school in een kortere tijd doorlopen wordt dan gebruikelijk.
Dat is wel de bedoeling. Het voordeel hiervan is, dat beiden elkaar goed leren kennen en aanvoelen en het ligt voor de hand dat dit de kinderen alleen maar ten goede zal komen. In sommige gevallen moet om praktische redenen van deze stelregel worden afgeweken. En ook in het zeldzame geval dat het niet “klikt” tussen leerkracht en kind, kan overplaatsing naar een parallelgroep worden overwogen.
NB: Op De Pas werken we momenteel met combigroepen van 2 groepen.
Een kind heeft veel vrijheid om zelf z’n werk te kiezen, maar de groepsleid(st)er let er op, dat die keuze in verhouding staat tot de mogelijkheden van het kind. De leiding is er op uit om de optimale capaciteiten van het kind te ontdekken.
Hij nodigt het kind uit deze te ontplooien. Er worden wel grenzen gesteld aan de vrijheid en die grenzen worden bepaald door wat schadelijk is voor het kind of voor de groep (sociale vaardigheden).
De kinderen mogen in hun eigen tempo werken. De groepsleid(st)er let er op, dat dit in overeenstemming is met de ontwikkeling van de leerling.
Jawel, kosmisch onderwijs kent thema's die in groepen worden behandeld. Het is de bedoeling dat door zo’n groepsles de kinderen gemotiveerd worden om zelfstandig het besprokene te gaan verwerken. Dat gebeurt door er werkjes, verslagen e.d. over te maken. De leid(st)er kan daar o.a. aan zien of de lesstof begrepen is. Ook worden diverse lesjes voor lezen, rekenen en spelling in groepjes aangeboden. Daarbij wordt altijd gekeken naar welke leerlingen deze uitleg ook daadwerkelijk nodig hebben.
Bij het Montessorionderwijs verloopt de overgang kleuter- naar lager onderwijs vrij soepel, omdat we werken volgens één methode. Dit houdt in, dat we zowel bij de kleutergroep (onderbouw) als bij de midden- en bovenbouw dezelfde begeleiding hebben voor ’t kind en hetzelfde soort leermateriaal.
In de middenbouw gaan de kinderen eigenlijk gewoon door waar ze in de onderbouw gebleven waren.
Ze kunnen ook teruggrijpen naar vertrouwde vroegere werkjes, om daarna met meer inzicht en plezier iets nieuws aan te pakken in de doorgaande lijn van mogelijkheden. De oudste kleuters bezoeken in het jaar waarin ze naar de middenbouw zullen gaan al regelmatig de middenbouwgroepen en raken op die manier ook al wat meer vertrouwd met hun toekomstige omgeving.
Kinderen die van andere (kleuter)scholen komen, missen wel wat van bovengenoemde voordelen. Maar ook voor hen is met name door de individuele aandacht, de sfeer van vrijheid en het inspelen op de natuurlijke behoefte om actief te zijn, de overgang naar het Montessoribasisonderwijs geen probleem.
De bedoeling is om zo evenwichtig mogelijke groepen te creëren, die ook onderling van gelijk gewicht zijn.
Bij de plaatsing wordt uitgegaan van wat over de kinderen bekend is door mededelingen van hun ouders of adviezen van vroegere leid(st)ers. Verder spelen de volgende factoren een rol:
De opleiding van Montessorileid(st)ers sluit aan op de Pedagogische Academie. Alle onderwijskrachten op onze school hebben deze 2-jarige applicatiecursus gevolgd of studeren daarvoor.
De keuze van het voortgezet onderwijs wordt meestal gedaan na grondig overleg tussen ouders en schoolleiding. Hierbij staan natuurlijk de individuele mogelijkheden en de belangstelling van de leerling voorop. Het advies van de school komt tot stand op grond van de ervaringen met de leerling gedurende de afgelopen jaren en de toetsuitslagen.
De meeste Montessorileerlingen blijken het op hun nieuwe school goed te doen. Ze kunnen zelfstandig werken en tijd adequaat indelen en hebben geleerd een zekere mate van vrijheid te hanteren. Ook met betrekking tot buitenschoolse activiteiten staan ze hun mannetje.
Natuurlijk zijn er wel kinderen voor wie het leren niet helemaal van een leien dakje gaat. Dat wordt vanzelfsprekend opgemerkt en zoveel mogelijk binnen de groep opgevangen. Door veelvuldige observaties, gesprekken en toetsen worden specifieke onderwijs- en begeleidingsbehoeften gesignaleerd en vervuld.
De oudste leerlingen doen mee aan de Cito-eindtoets. Wij menen overigens dat wij door de intensieve persoonlijke begeleiding al voldoende op de hoogte zijn van de mogelijkheden en de beperkingen van de kinderen om een verantwoord advies te kunnen geven ten aanzien van het vervolgonderwijs.
Het meedoen aan de Cito-toets gebeurt omdat de meeste scholen voor vervolgonderwijs dit als toelatingseis stellen. Ook maken wij gedurende de schoolloopbaan gebruik van de tussentoetsen van Cito.
Binnen het kosmische onderwijs wordt aandacht besteed aan de wereldgodsdiensten. Aan vieringen en gebruiken vanuit verschillende religies wordt aandacht besteed waarbij eerbied en respect voor elkaars geloof centraal staat.
Ook hieraan wordt natuurlijk de nodige aandacht besteed, zoals aan bijv. tekenen, handvaardigheid, textiele vaardigheden, zang, dans, toneel etc. Eenvoudige materialen hiervoor zijn in de groepen aanwezig, zodat de kinderen hier vrij mee aan de gang kunnen gaan.
Er wordt naar gestreefd de handvaardigheid ook in te passen in het andere werk bijv. door het maken van maquettes, tekeningen, kleiwerk bij kosmische onderwerpen, etc.
Dit is een aspect van de “zorg voor de omgeving”, zoals reeds gezegd heel belangrijk in het Montessorionderwijs. Het geeft bovendien fleur en sfeer aan het lokaal en wekt ook de interesse voor bloemen en planten.
Elk kind zorgt voor het schoon en opgeruimd houden van het lokaal. Kinderen voeren daartoe verschillende werkzaamheden, de zogenaamde taakjes uit, zoals het vegen van de vloer, het op orde leggen van het materiaal in de kasten, het keukentje etc.
Dit is niet alleen omdat orde belangrijk is voor de kinderen en hun werk, maar ook om verantwoordelijkheidsgevoel aan te leren voor de eigen omgeving. En dan maar hopen dat deze verantwoordelijkheid zich uitbreidt in steeds wijdere kringen.
Handen geven is niet zomaar een gewoonte- of beleefdheidsgebaar. Hierin komt die persoonlijke relatie weer naar voren die er bestaat tussen de leid(st)er en het kind. Het is bovendien een moment, waarop je iets aan de ander kwijt kunt zoals een vraag of een mededeling. Ook een moment voor een schouderklopje of een aansporing. Of misschien een knipoog als je toch al oog in oog staat?